De ruimte die we momenteel, als woonst, renoveren bevindt zich in een niemandsland: aan de ene zijde ligt een voormalige vlasroterij en aan de andere kant een schuur deel uitmakende van een oude watermolen.
Tussen deze twee gebouwen was een overdekte “koer” waar de toevoer en afvoer van materialen via de oude Leie werden verzekerd.
1. Schuur:
Het gebouw aan de zuidkant maakt deel uit van de vroegere gekende banmolen. In het kader van het renovatieproject gaan we in de eerste fase enkel de oude schouw uit 1855 renoveren.
Er zijn heel wat geschiedkundige bronnen met vermelding van de Harelbeekse watermolens gekend.
De eerste geschriften dateren uit het begin van de 12de eeuw waarbij de gravin van Vlaanderen melding van deze site maakt.
Deze watermolens, aangestuurd door de Leie, waren dwang of "ban"molens wat inhield dat iedereen die binnen de ban ( cirkelvormig gebied met straal km) woonde of verbouwde verplicht was er zijn gewassen te laten malen.
Vanaf de zeventiende eeuw zien we in de streek meerdere windmolens, waarbij we mogen veronderstellen dat dit het einde was van deze verplichting.
De banmolens hadden een strategische ligging. In crisisperioden was de bevolking afhankelijk van de gemalen gewassen maar daarnaast was de uitbater ook verantwoordelijk voor de scheepvaart alsook de waterregeling. Door zijn strategische ligging aan de Leie ( waterregeling en sluizen) en de afwezigheid van stadsmuren kwam de site geregeld onder vuur te liggen waarbij hun werking meerdere malen verstoord werd.
Waar tot midden negentiende eeuw de traditionele waterraderen de molenstenen aandreven, nam vanaf 1850 een eerste stoommachine een deel van de productie over. De vierkante schouw aan de zuidkant, die de verbrandingsgassen afvoerde, is hiervan nog een overgebleven getuige.
De productie varieerde gedurende de eeuwen, maar naast het malen van granen alsook schors voor de leerlooierijen, was het persen van olie, waaronder de lijnolie als restproduct van het vlas, een winstgevende bezigheid.
Naast het malen van olie was het ook er ook een "production de blues" of het vermalen van buitenlandse Kobalt om er azuurblauw, voor de verfindustrie van te maken. Daar onze achterbuur bij de renovatiewerken hiervan resten vond, mogen we veronderstellen dat het vermalen oa in onze schuur geschiedde.
De schouw die we gaan renoveren diende om , door gebruik van kolen (debiet 500kg/uur), een van deze turbines aan te drijven.
Deze schouw , oorspronkelijk rond de 50m hoog, daterende uit 1855, is met zijn vierkante voet en een bolvormige overgang naar cilindrische pijp een van de ouds gekende schouwen in de Nederlanden
In tegenstelling tot het grootste gedeelte van de banmolensite, is de schuur gespaard gebleven van de branden die eind negentiende eeuw het grootste gedeelte vernietigen. Op de bovenverdieping zijn hierdoor de oude houten balken met de typische metalen stijgbeugels bewaard gebleven.
Op heden is de exacte bouwdatum van dit gebouw niet gekend, maar op de atlas van de buurtspoorwegen (1842) zijn ze aangeduid.
2 Roterij:
Dankzij de Leie was de vlasbewerking in deze streek de grootste en beste van de hele wereld. Mede hierdoor was de vlasbewerking in een groot deel van de 19de en 20ste eeuw de belangrijkste nijverheid was voor het zuiden van West-Vlaanderen. Roten is het onderdeel in het bewerkingsproces in de vlasproductie waarbij het houterige deel van de stengel , door roting (rotting) wordt losgemaakt van de vlasvezel.
Er wordt algemeen aangenomen dat de vlasteelt en vlasbewerking al sedert 2500 jaar vóór onze tijdrekening ononderbroken aanwezig is in Vlaanderen. De vroegtijdige intense vlasteelt wordt zelfs taalkundig uitgedrukt in de benaming van België, die zou ontstaan zijn uit het Keltische woord voor vlas : belc’h. In 1430 (Algemeen Statuut Linnenindustrie) kreeg de vlasteelt enig belang in de Leiestreek tussen Sint-Eloois-Vijve en Menen. Het was uiteindelijk de Franse Revolutie die de gouden tijd voor de vlasboeren langs de Leie inluidde. Toen vanaf 1829 de Engelse kopers op de Kortrijkse vlasmarkt verschenen, waren ze meteen gewonnen voor de bijzondere kwaliteiten van het wit-gerote Leievlas. Het zou de kiem worden voor de enorme reputatie van het Leievlas, waaraan onze streek uiteindelijk zijn welstand heeft geput en door de Engelsen de “Golden River” werd genoemd. Deze naamgeving dekt meer dan enkel de uitzonderlijke rootkwaliteiten van de rivier. Voor de Engelse "botekopers" was de streek een ware goudmijn. Enerzijds waren er in Europa, wegens de vele nadelen van roten in stromend water, slechts enkele rivieren waar roten op die manier werd toegestaan. Anderzijds was het de vakkennis en harde werk van de vlassers voor een klein loon die oorzaak waren van de welvaart in de Leiestreek.
Door zijn toegeschreven wonderlijke rootkwaliteiten viel het Leievlas viel buiten elke concurrentie. De Leie had de ideale kwaliteiten tot optimaal roten. Vooreerst was het trage debiet van de rivier van groot belang. Te sterke stroming spoelt de aan het werk zijnde rootbacteriën weg en woelt bodemvuil los dat het vlas verontreinigt. Trage stroming zorgt beter dan stilstaand water voor de tijdige afvoer van de remmende afbraakstoffen. Daarenboven was het water van de Leie arm aan kalk, die de vlasvezel hard zou maken, en aan ijzer, dat er roestvlekken kon op afzetten. Het feit ook dat zo veelvoudig geroot werd tijdens het seizoen, zorgde voor een massale aanwezigheid van de zo nodige bacteriën en dus voor een optimale roting. Het roten in de Leie had echter ook zijn schaduwzijden.
Reeds rond de middeleeuwen werd met regelmaat het roten in de Leye verboden wegens de jaarlijkse massale visstrefte.Verder was er de stank van de rotting die de rijke burgerij, die toen al de Leie tussen Deinze en Gent bewoonde, een doorn in de neus was.Ook voor de schippers was het een kluwen om met de door paarden getrokken schepen langs de rootbakken te varen.
Misschien was het de fatale vloed van 1 mei 1925 die alles verwoeste, maar het Leieroten kreeg het alsmaar moeilijker. Van een nood een deugd maken is de West-Vlaming niet vreemd. Vanaf dat moment begon men in de streek te experimenteren met vlasroten in betonnen bakken met warm water. Hierdoor waren voorgaande problemen opgelost en anderzijds was het rotingsproces vele malen sneller. Door het warmwaterroten in betonnen bakken, dat vanaf 1930 vrij algemeen werd, verloor de streek echter wel zijn monopolie. Bij deze rootwijze werd meestal geen Leiewater meer gebruikt. Hoewel de productie efficiënter werd, verloor het vlas zijn gekende kwaliteiten en was de teloorgang van de vlasproduktie aan de Leie ingezet.
De roterij waar wij aan aanleunen, werd gebouwd door het vlasbedrijf Vandewoestijne in 1938 toen de vlas- productie in de regio op haar hoogtepunt was.
De keuze voor de ligging kwam vermoedelijk door de directe ligging aan een draaikom op de oude Leie, waarbij aanvoer en afvoer van materialen verzekerd was. Anderzijds was de aanwezigheid van de oude schouw een noodzaak om, met kolen en lemen ( afval vlas) het warm water aan te maken.
In een volledig uit beton opgetrokken bunker waren er zes rootputten afgesloten door zware ijzeren deuren. Bij de vorige restauratiefase in 2000 waren deze deuren niet meer aanwezig en gelukkig met recuperatiedeuren aangevuld.
De roterij zelf maakt geen deel uit van de geplande renovatie, doch zal de gevel met zijn typisch uitzicht deel uitmaken van onze woonruimte.
Polyvalente zaal
Tot 1960 kon de lokale vlasindustrie de wereldmarkt bepalen, maar de druk van o.a. Engeland en nieuwe textielprodukten o.a. katoen, gaven de doodsteek aan de activiteit die eeuwenlang de welvaart van de streek bepaalden.
Het verval van de infrastructuren was ingezet, de Leie kleurde troostelozer dan ooit tevoren. De roterijen, veelal gelegen in overstromings- of landbouwgebied vonden geen nieuwe functie meer.
De westelijke molen stopte zijn maalderij kort na WOI, had nog enige functie als zeepfabriek, maar was rond de eeuwwisseling compleet vervallen.
Het duurde tot 2002 voor de verwaarloosde gebouwen een grote opknapbeurt en een nieuwe bestemming als polyvalente zaal kregen en dit, gelukkig, met behoud van het industrieel erfgoed.